Ciao!
 
 
 
Chi va piano, va sano e va lontano!
Wie kalmpjes gaat, gaat gezond en ver!
 
In bocca al lupo!
Hou je haaks!
 
Se non è vero, è ben trovato
Zo niet waar, goed gevonden
 
 
 
 
gennaio, febbraio, marzo,
aprile, maggio, giugno,
luglio, agosto, settembre,
ottobre, novembre, dicembre
 
lunedi, martedi, mercoledi, giovedi, venerdi, sabato, domenica
 
primavera, estate, autunno, inverno
 
la mattina, il pomeriggio, la sera, la notte
stamattina, oggi pomeriggio, stasera, stanotte
 
 
 
 
 
vorming meervoud
 
enkelvoud
 
meervoud
 
 
 
mannelijk
 
 
 
- o
 
- i
 
 
 
vrouwelijk
 
 
 
- a
 
- e
 
 
 
m/v
 
 
 
- e
 
- i
 
 
 
 
 
voorzetsel
Di
+
 
il
l'
lo
la
i
gli
le
del
dell'
dello
della
dei
degli
delle
(gelijk aan delend lidwoord)
 
 
 
 
di
del
dell'
dello
della
dei
degli
delle
a
al
all'
allo
alla
ai
agli
alle
da
dal
dall'
dallo
dalla
dai
dagli
dalle
in
nel
nell'
nello
nella
nei
negli
nelle
su
sul
sull'
sullo
sulla
sui
sugli
sulle
 
 
con
con il (col)
con i (coi)
 
 
 
è
het is
 
c'è
Er is
 
Ci sono
Er zijn
 
 
Che tempo fa?
Wat voor weer is het?
 
 
 
Persoonlijke voornaamwoorden onderwerp - alleen bij nadruk
io
tu
lui, lei, Lei
noi
voi
loro, loro, Loro
ik 
jij 
hij, zij, u 
wij 
jullie, u (mv)
zij, zij, u (mv, zeer formeel) 
 
 
 
Onderwerp 3de persoon: lui, lei; loro
Ook gebruikt worden:
 
enkelvoud
egli
mannelijk persoon, literair
ella
vrouwelijk persoon, literair
esso
mannelijk voor dieren & dingen
essa
vrouwelijk voor dieren & dingen
 
meervoud
essi
mannelijk voor personen, dieren, dingen
esse
vrouwelijk voor personen, dieren, dingen
 
 
 
regelmatig ott
 parlo 
parli 
parla 
parliamo 
parlate 
parlano 
credo 
credi 
crede 
crediamo 
credete 
credono 
 parto 
parti 
parte 
partiamo 
partite 
partono 
 capisco 
capisci 
capisce 
capiamo 
capite 
capiscono 
 
 
enkele regelmatige werkwoorden op - are
diventare 
ascoltare 
abitare 
costare 
worden 
luisteren (naar) 
wonen 
kosten 
 
 

 

Enkele regelmatige werkwoorden op - ere
rispondere 
chiudere 
leggere 
riflettere 
antwoorden 
sluiten 
lezen 
nadenken 
 
 
 
 
Paghi tu o pago io?
 
-care, -gare
 
Om uitspraak van de stam niet te veranderen wordt een h toegevoegd voor i en e
 
 
 
-care
uitspraak behouden
 
giocare
spelen
 
gioco
giochi
gioca
giochiamo
giocate
giocano
-gare
uitspraak behouden
 
pagare
betalen
 
pago
paghi
paga
paghiamo
pagate
pagano
 
-ciare, -giare
geen i voor i en e omdat de i alleen een functie voor de uitspraak heeft.
 
-ciare 
 
lasciare 
laten 
 
lascio 
lasci 
lascia 
lasciamo 
lasciate 
lasciano 
-giare  
 
mangiare 
eten 
 
mangio 
mangi 
mangia 
mangiamo 
mangiate 
mangiano 
ww op - gliare geen i voor i
 
 
 -cere, -scere, -gere
 uitpraak wijzigt
-cere 
uitspraak wijzigt 
 
vincere 
overwinnen 
 
vinco 
vinci 
vince 
vinciamo 
vincete 
vincono 
-scere 
uitspraak wijzigt 
 
conoscere 
kennen 
 
conosco 
conosci 
conosce 
conosciamo 
conoscete 
conoscono 
 
 
-gere
 
uitspraak wijzigt
leggere
lezen
 
leggo
leggi
legge
leggiamo
leggete
leggono
 
 
Gerundium (is onveranderlijk)
Parlando
Sprekende
Credendo
Partendo
Essendo
Avendo
 
Stare + gerundium: bezig zijn met
 
Che cosa state facendo?
Wat zijn jullie aan het doen?
 
Stiamo cantando
Wij zijn aan het zingen
 
 
 gebiedende wijs

jij
wij
zij

gelijk aan gewone vormen, met 1 uitzondering.

parla!
parliamo!
parlate!
credi!
crediamo!
credete
parti!
partiamo!
partite!
capisci!
capiamo!
capite!
 
Let op: parla, niet parli.
(hier niet 2de persoons vorm, anders zou die gelijk zijn aan de beleefdheidsvorm, zie hieronder)
 
essere
sii!
siamo!
siate!
 
avere
abbi!
abbiamo!
abbiate!
 
Ontkennende gebiedende wijs 2de persoon enkelvoud- alle werkwoorden : infinito
 
Non avere paura, Non parlare
 
Non cantare!
Non cantiamo!
Non cantate!
 
 
 
 
gebiedende wijs beleefdheidsvormen
u enkelvoud
u meervoud
 
 
parli
parlino
creda
credano
parta
partano
capisca
capiscano
 
essere
sia
siano
 
avere
abbia
abbiano
 
 
hulpwerkwoorden van wijze
 
dovere
moeten
potere
kunnen, mogen
volere
willen
 
worden gevolgd door infinito
 
Devo aspettare a lungo
Ik heb lang moeten wachten
Non possiamo dormire sul treno
Wij kunnen niet slapen in de trein
Piero vuole mangiare la torta
Piero wil de taart eten
Non abbiamo potuto dormire sul treno
Wij hebben niet kunnen (=gekund) slapen in de trein
Piero ha voluto mangiare la torta
Piero heeft de taart willen (=gewild) eten
 
hulpwerkwoord bepaald door infinito
Abbiamo dovuto aspettare
Siamo dovuti partire presto
(vaak niet in spreektaal)
 
 
 
 
lijdende vorm
(komt in Italiaans minder vaak voor)
 
La porta è aperta 
La porta è aperta dal ragazzo 
La porta viene aperta dal ragazzo 
Questo ragazzo va punito 
De deur is open 
De deur wordt door de jongen geopend 
De deur wordt door de jongen geopend 
Deze jongen moet gestraft worden 
 
 
 
Wel veel voorkomend:
Si (passivante) + 3de persoon bedrijvende vorm
Il museo si apre alle nove
Het museum wordt om 9 uur geopend
 
 

 
 

 Enkele voorbeelden lijdend voorwerp 3de persoon
 
Non lo capisco
Ik begrijp hem niet
Mi spiace, ma non posso aiutarLa
Het spijt mij, maar ik kan u niet helpen
Non La capisco
Ik begrijp u niet
 La prego di entrare
Ik verzoek u/haar binnen te komen
La prego di non fumare
Ik verzoek u/haar niet te roken
 
 Enkele voorbeelden meewerkend voorwerp 3de persoon
Gli porto la valigia
Ik draag de koffer voor hem
Le consiglio
Ik raad u/haar aan
Le piace questo film?
Bevalt u/haar deze film?
Questa camicia Le sta bene
Dit hemd staat u goed
Le preparo un caffè
Ik maak een koffie voor u/haar
Le porto la valigia
Ik draag de koffer voor u/haar
Le rispondo subito
Ik antwoord u/haar meteen
Le do il mio indirizzo
Ik geef u/haar mijn adres
L'amico di cui Le ho parlato
De vriend over wie ik u gesproken heb
Le faccio strada
 Ik ga u/haar voor
 Le auguro ...
Ik hoop dat u ...
***
La prego di entrare: devo renderLe il suo libro.
Ik verzoek u binnen te komen, ik moet u uw boek teruggeven.
 
 
 
 In de spreektaal wordt loro (meewerkend voorwerp) vaak vervangen door gli
Ook le (meewerkend voorwerp, aan haar) wordt wel vervangen door gli
 
Gli porto la valigia
Ik draag de koffer voor hem
Ik draag de koffer voor hun
(Ik draag de koffer voor u - mv)
(Ik draag de koffer voor haar)
 
 
 Combinaties
 
lo (la, li, le) a me 
a te  
a lui 
a lei 
a lei 
a noi 
a voi 
a loro 
a loro 
a Loro
me lo (la, li le) 
te lo 
glielo 
glielo 
Glielo 
ce  lo 
ve lo 
lo... loro (glielo) 
lo... loro (glielo) 
lo... Loro (Glielo)
 
 
 
 
Non posso dirGlielo
Ik kan het u niet zeggen
 
 
 
 
Beklemtoonde werderkerende voornaamwoorden: me, te, sé, noi, voi, sé
 
Ha con sé tutte le lettere
Hij heeft alle brieven bij zich
 
 
 Lei ha portato con sé il bel tempo
 U heeft mooi weer meegebracht
 
 
 
 
 
anche
anzi
comunque
ebbene
eppure
 
finché
forse
forse ... perfino
inoltre
invece
 
li per li
ma
magari
mentre
neanche
 
non mica
nonostante
neppure
oppure
ormai
 
perciò
perfino
però
persino
piuttosto
 
poi
pure
purtroppo
sebbene
siccome
 
sopratutto
stesso
tuttavia
tuttora
ook
integendeel, zelfs, bovendien
hoe ook, hoe het ook zij
welnu, goed dan
en toch, niettemin
 
tot dat
misschien
misschien ... zelfs
bovendien
in plaats van, integendeel
 
daarnet, toen en daar
maar, evenwel
misschien zelfs
terwijl, hoewel
ook niet
 
volstrekt niet
ondanks, niettegenstaande
zelfs niet, ook niet
of, of ook, of wel
nu, voortaan
 
derhalve
zelfs, tot aan
derhalve, daarom, echter
zelfs
liever, eer
 
daarna, later
toch, nog, ook, evenwel
helaas
ofschoon
aangezien, daar
 
boven al, vooral, vóór alles
zelfde
evenwel, toch, niettemin
nog altijd, nog steeds
 
 
 
 
Trappen van vergelijking - bijvoegelijk
cattivo - più cattivo - il più cattivo - cattivissimo
slecht - slechter - het slechtst - zeer slecht
 cattivo - peggiore - pessimo
slecht - slechter - zeer slecht
 
"Vino cattivo, pessima cucina"
"Slechte wijn, zeer slechte keuken"
 
buono - più buono - il più buono - buonissimo
goed - beter - het best - zeer goed
buono - migliore - ottimo
goed - beter - zeer goed
 
 
 
 

 

trappen van vergelijking bijwoordelijk
 
lentemente - più lentemente (di)
 - più lentemente di tutti
langzaam - langzamer
 - langzaamst
 
bene - meglio - benissimo
goed, wel - beter - zeer goed
male - peggio - malissimo
slecht - slechter - zeer slecht
molto - più - moltissimo
veel - meer - zeer veel
poco - meno - pochissimo
weinig - minder - zeer weinig
 
 Sto bene
Met mij gaat het goed
Stai meglio
Met jou gaat het beter
 
 
Come stai?
Hoe gaat het met je?
Benissimo, grazie, e tu?
Uitstekend, dank je, en met jou?
Bene, grazie
Goed, dank je
 
 
 
 
 
faccio 
dico 
posso 
voglio 
so 
devo 
vado 
vengo 
do 
sto 
prendo 
metto 
tengo 
vivo 
decido 
perdo 
comprendo 
attendo 
propongo 
rimango 
dipingo 
leggo 
scrivo 
conosco 
bevo 
godo 
metto 
prometto 
siedo 
vedo 
apro 
offro 
odo 
esco 
chiedo 
ik maak, doe 
ik zeg 
ik kan 
ik wil 
ik weet 
ik moet 
ik ga 
ik kom 
ik geef 
ik ben, sta 
ik neem 
ik zet, leg 
ik hou 
ik leef 
ik besluit 
ik verlies 
ik begrijp 
ik wacht 
ik stel voor 
ik blijf 
ik schilder 
ik lees 
ik schrijf 
ik ken 
ik drink 
ik geniet 
ik zet, leg 
ik beloof 
ik zit 
ik zie 
ik open 
ik bied aan 
ik hoor 
ik ga uit 
ik vraag 
 
 
 Aiuto!
Help!
 
Back to Ciao!
Ante Wessels

Vitanova
Poetry, Stories & Visual Art
Free Language Course Italian
Linux